In de vorige blog ging Tera na de huwelijksreis weer aan het werk en schreef ze een artikel over de fauna van Walcheren na de inundatie.
Tijdens de laatste Oorlogswinter schrijft Tera een biografie over Jan Govertus de Man om de lange avonden door te komen. J.G. de Man (1850-1930) was een Zeeuws bioloog. Hij studeerde dierkunde in Leiden en werd na zijn promotie conservator aan het Rijksmuseum voor Natuurlijke Historie in Leiden. Later was hij honorair conservator in Middelburg. Hij liet zijn uitgebreide zoölogische bibliotheek na aan het Zoölogisch Museum Amsterdam en gedeeltelijk aan het Leidse museum.
Naar aanleiding van Webers paperassen komt Tera op het idee om een biografie over De Man samen te stellen: Toen ik laatst die reisboekjes weer eens in de hand kreeg, heb ik het besluit genomen, en nu verzamel ik al gegevens. Het moet vooral iets zijn in de geest van: “J.G. d Man, uit zijn werken geschetst”. Daar ik mij af en toe ook wel met crustaceeën (kreeftachtigen)bemoei, kan ik de wetenschappelijke portee van dat werk wel begrijpen. Het persoonlijke en vooral het eigenaardige van De Man moet maar een beetje op de achtergrond komen; het is niet nodig om de mensenschuwheid zo naar voren te schuiven. En was hij nu werkelijk van tijd tot tijd aan de drank? Misschien wordt mijn samenstelling wel nooit gepubliceerd, maar ik wil haar nu maken, zolang juffrouw de Man nog leeft en over enkele punten opheldering kan verschaffen.
Als Zeeuw kende ze Jan de Man persoonlijk. Hij was bovendien van 1910 tot 1918 conservator geweest bij het Zeeuws Genootschap. Zijn zuster Marie de Man was zelfs 30 jaar conservator bij het Zeeuws Genootschap maar dan bij de muntenverzameling. Pico kenden ze beiden goed en sprak op de begrafenis van Jan in 1930.
Jan de Man was een goede vriend en bewonderaar van Max Weber, Tera’s belangrijkste leermeester. In 1942 schrijft Tera: Bij het sorteren der Weber paperassen vond ik correspondentie met De Man tijdens zijn verblijf in het ziekenhuis, najaar 1929. Soms schrijft hij zelf, soms sturen de zusters een bulletin. In één dezer brieven vond ik de volgen passage (nadat W. blijkbaar aan De Man mededeelde, dat ik spoedig daarop naar Indië zou gaan): Ik hoop, dat mej. V.B.J. een aangename reis zal hebben en veel van haar verblijf in Buitenzorg zal profiteren. Het is te hopen dat haar gezondheid het vol kan houden; van vaderszijde stamt zij niet uit een sterk geslacht, twee van haar ooms zijn aan TBC overleden, – Nu, als ik iets overdacht heb voor ik naar de Oost voer, dan toch zeker niet, of ik er wel tegen zou kunnen!
Tera begint voortvarend informatie te verzamelen. In 1944 komt er een kleine kink in de kabel als ook mej. Ali Buitendijk uit Leiden een biografie over De Man wil schrijven. Tera schrijft prompt aan Pico: Kijk nu inliggende brief eens in! En zeg mij: wat moet Teertje doen? Zal ik mij terugtrekken en mijn notities aan Ali schenken? Of zal ik trachten alles aan mij te trekken? Of combineren? Het laatste geval zou m.i. een wel wat komische indruk maken: 2 vrouwen die over De Man schrijven (Holthuis is een piepjong knaapje en als persoon te verwaarlozen). Volgens mij bezit ons museum veel meer dan museum Leiden aan persoonlijke herinneringen, omdat de Man de p. had aan Leiden en grote bewondering voor Weber koesterde. Ook is het mijn mening (een onbescheiden mening weliswaar) dat ik minstens zo goed als Ali die taak zou kunnen volbrengen. Zo’n heldin is zij nu ook niet.
Ali Buitendijk (1903-1950) werkt aan kreeftachtigen in het Leids museum. Er is een duidelijke concurrentie tussen het Amsterdamse en het Leidse museum, maar er moet ook samengewerkt worden. De Holthuis die ze noemt is Lipke Holthuis (1921-2008) ,in 1944 inderdaad pas 23 maar hij zal later uitgroeien tot een internationaal befaamde wetenschapper eveneens op het gebied van kreeftachtigen. Om het pleit te beslechten reist Tera in september 1944 naar Leiden: Dinsdag ga ik naar Leiden om de nieuwe aangeworven collectie Mulder te zien en om te praten over biografie De Man.
De dames komen blijkbaar tot een vergelijk en in de winter van ’44-’45 schrijft Tera haar verhaal: Mijn verlichting ging tot nieuwjaar met drijvertjes in patentolie, Daarna schafte ik een carbidlamp aan, die mij veel beter bevalt. Zolang het daglicht was, legde ik alles, wat ik ’s avonds dacht nodig te hebben, rondom mij klaar. Want met dat kleine pitje in kasten en kaartsystemen zoeken, was onmogelijk. Zo heb ik met veel aandacht en genoegen de biografie van Jan de Man samengesteld.
Ik ben erg benieuwd wat je er van zeggen zult. Hij moet nu nog naar Leiden om door Ali Buitendijk aangevuld te worden.
In de loop van 1945 en 1946 werkt ze het manuscript verder bij, mede met aanwijzingen van Pico. Daarna moet het natuurlijk nog uitgegeven worden. Ze schrijft aan Pico: Als je Unger spreekt, pols hem dan eens over biografie van J.G. de Man voor Archief ZG. Het manuscript beslaat 80 blz. kwarto formaat. Veel hiervan n.l. citaten uit de reisboekjes, kan “petit” gedrukt worden. Dat kost minder papier en is tevens overzichtelijker.
Unger is secretaris bij het Zeeuws Genootschap en waarschijnlijk redacteur of eindredacteur van Archief; het toenmalig blad van hetzelfde genootschap. Uiteindelijk wordt de ruim 60 pagina’s tellende biografie pas in 1951 gepubliceerd in het Biologisch Jaarboek uitgegeven door het Koninklijk Natuurwetenschappelijk Genootschap in Gent.
In de volgende blog zien we hoe Pico en Tera samen een leven opbouwen in Amsterdam.