In de vorige blog lazen we over de wittebroodsweken van Tera en Pico.
Pico zit de eerste maanden, na de bruiloft, veel in Zeeland om de Wael weer op orde te brengen en om het museum in Middelburg weer draaiend te krijgen. Tera gaat weer aan het werk in Amsterdam. Ze heet nu officieel mevrouw van der Feen- van Benthem Jutting. Om verwarring te voorkomen besluit ze, ongetwijfeld met instemming van Pico, om onder de naam van Benthem Jutting te blijven publiceren. Verschijnt er in 1945 slecht één artikel van haar hand, in 1946 zijn het er gewoon weer zeven, een tamelijk net gemiddelde.
Zoals we zagen in de vorige blog is Walcheren in oktober 1944 door de geallieerden zwaar gebombardeerd met als doel het eiland onder water te zetten. Dat was noodzakelijk om de Westerschelde en daarmee een vaarroute naar Antwerpen veilig te stellen, zoals te zien is in de film “de slag om de Schelde”.
Tera merkt kort na de bevrijding hierover, enigszins bitter op: de grote tragiek van het hele geval: dat Walcheren geofferd is om Nederland te bevrijden, iets wat men hier in Noord-Nederland nog niet helemaal beseft. De inundatie van Walcheren duurt tot begin 1946, als alle dijken weer dicht zijn en het water weer weg is. In de courant van vanavond staat, dat Veere ook gesloten is, en dat er zo spoedig mogelijk met afmalen zal worden begonnen, zodra de dijk geen water meer doorlaat. Dat is dan geweldig meegevallen. Ik zou graag zien hoe het bloot komende land er uitziet. Woest en ledig als het scheppingsverhaal. Er komen nu enige moeilijke weken voor de mensen. Als het te nat is voor wegverkeer en te droog voor scheepvaart.
Als wetenschapper biedt deze periode voor Tera ook een unieke kans om het effect van deze inundatie op de mollusken van Walcheren te onderzoeken. Ze vraagt dan ook snel aan familie en vrienden in Zeeland om haar foto’s en eventueel specimen te zenden. Brakman stuurde mij een brief met uitvoerig verslag van zijn fietstochten over Walcheren, en de daarbij waargenomen zeeorganismen. Daar heb ik tenminste wat aan.
Zo schrijft Brakman zelf (zie hierboven de formele aanhef van zijn brief) : Er zijn daar (bij Rammekens, vlak bij Vlissingen) ongelooflijke vrachten met mosselen. Ook Cardium (kokkels) vindt men er heel veel, soms wel 200 per m2. Ze laten zich vrij secuur tellen, omdat ze bij het drooglopen van hun bodem naar boven komen en bloot komen te liggen. In verscheidene drinkputten van voormalige weiden lagen dieren te vergaan, zodat het achtergebleven zeewater afschuwelijk was om te zien en te ruiken. Verdrietig is dat er zoveel mijnenvelden gelegen hebben….
Tera verzamelt alle informatie en in de loop van 1946 schrijft ze aan Pico: Ik heb nu een “aardig” stukje klaar over Marine organisms in the island of Walcheren during the inundation oct. 1944- sept 1945, met 1 kaartje en 2 of 3 foto’s (hangt af van wat jij kunt bemachtigen op het gebied van mosselbegroeiing aan huizen en struiken.
Ze begint met het beschrijven van de feitelijke bombardementen en daarna schrijft ze: Wat zijn de gevolgen geweest van dit ongelukkige experiment voor de flora en fauna in de overstroomde gebieden? Het antwoord is gemakkelijk te geven: elke boom, struik en kruid dat in contact is gekomen met het zeewater is omgekomen en dat geldt ook voor de dierenpopulatie van land en zoetwater. Alleen de duinen, de twee polders in het noorden en oosten, de drie steden Middelburg, Vlissingen en Veere en de dorpskernen die op een kleine hoogte liggen, waren toevluchtsoorden voor vegetatie en fauna. Op de rest van het ooit zo vruchtbare eiland was organisch leven uitgewist en nu, na het terugwinnen, zijn deze gebieden een eindeloze kale vlakte zonder een enkel grassprietje, herinnerend aan de aarde in het begin van de schepping: ,,En de aarde was vormeloos en leeg”.
Ze publiceert het “aardige” stukje van vijftien pagina’s in het blad van het Zeeuws Genootschap in 1946.
Die naam van der Feen levert soms ook nog wat verwarring op. Zo herinnert een amateur malacoloog, Gerrit Doeksen, zich hoe hij rond 1960 bij familie in Amsterdam logeerde en besloot van de gelegenheid gebruik te maken om wat schelpen van Terschelling bij het museum te laten determineren. Hij schrijft: De grote namen vanwege hun onderzoeken en publicaties waren natuurlijk in die tijd: C.O. van Regteren Altena en Tera van Benthem Jutting. Eigenlijk waren het goden. Er zijn enkele dingen die ik me nog goed kan herinneren van dat bezoekje. De heel vriendelijke ontvangst in het museum. “Schelpen? Oh, dan moet je bij mevrouw van der Veen zijn”. Nou ja, ik had liever van Benthem Jutting gehad, want ik wist dat die ook in dit museum werkte. Maar als jonge verzamelaar kun je natuurlijk niet verwachten dat je bij de grote specialisten terecht komt.
Gelukkig wist deze mevrouw ook best veel van schelpen af, merkte ik. Ik herinner me nog haar iets krullende haren en het niet al te groot vertrek met heel veel lichtinval van boven. Toen ze de schelpen bekeek en ze op soort scheidde, zei ze terloops dat op Terschelling de heer Wesseling ze ook goed had kunnen determineren. Mijn antwoord weet ik niet meer, maar waarschijnlijk wilde ik op die jonge leeftijd meer dan 100% zekerheid. (…) Het bezoekje aan mevrouw van der Veen vond ik destijds heel ongedwongen en plezierig. Ze heeft zelfs mijn naam nog ergens genoteerd….
De missie was geslaagd, want ik had nu tenminste schelpen met een officiële “museum-determinatie”. En daar ging het tenslotte om. Een tijdlang heb ik niet meer aan dit bezoekje gedacht. Totdat ik járen later, het kunnen zelfs tientallen jaren zijn geweest, pas de link legde. Tera van Benthem Jutting heette immers: Tera van der Feen-van Benthem Jutting. Was ik tóch bij een van de goden geweest!!!
Zo is het leven weer enigszins normaal na de oorlog. In de volgende blog nog meer nasleep van de oorlog en een groot artikel.